Hoewel ik bepaald niet kom uit een gezin waar muziek enige rol van betekenis speelde had ik er wel veel belangstelling voor. Terwijl mijn vriendjes veel luisterden naar onder andere Cliff Richard, luisterde ik via de draadomroep naar vooral jazz-gerelateerde muziek zoals de ‘Ramblers’ (maar…….we komen terug’), de ‘Skymasters’, de ‘Dutch Swing College band’, en het orkest van ‘Kurt Edelhagen’ om er maar een paar te noemen. Het enige klassieke werk wat mijn moeder kon waarderen was het ‘Warsaw Concerto’ van Addinsell, ook wel het ‘Wasvrouwen Concert’ genoemd.
Mijn muzikale belangstelling heeft zich vooral ontwikkeld door de muziek die ik heb gehoord behorende bij onderstaande platenhoezen.


Ik zal een jaar of 10 zijn geweest dat ik thuis op allerlei dozen mee zat te drummen op de klanken van het ‘Tango- en Rumbaorkest’ van Malando (Arie Maasland) met zang van Frans Wanders en Francisca Deschamps. De tango ‘Olé Guapa’ was één van zijn meest beroemde werken. Heerlijk al die Latijn-Amerikaanse ritmes.
Later ben ik zelf echt gaan drummen. Eerst in wat bandjes en later in een paar big bands.


Op de lagere school, een strenge Rooms Katholieke jongensschool, vroegen ze wie het leuk om in het jongenskoor van de naastgelegen parochiekerk te komen zingen. Aangezien ik de school niet echt leuk vond leek mij dit een leuke afleiding, ik werd dus lid. We zongen Gregoriaans en daarnaast werden de werken gerepeteerd die we op de kerkelijke feest- en hoogtijdagen samen met het mannenkoor gingen zingen. Dat waren dan missen van Mozart, Haydn en anderen. Ik had geen flauw benul van wat we allemaal zongen maar leuk was het wel, vooral ook om in de pauzes wat te kunnen keten.
Later heb ik ook nog een tijd in het mannenkoor gezongen, meestal Gregoriaans en naast Mozart en Haydn ook de missen van Perosi. Onze dirigent was verzot op Russische muziek zodat ook o.a. ‘De twaalf Rovers’ en ‘Kalinka’ op het repertoire stonden. Rouwtjes en Trouwtjes’ zongen we vaak met een man of acht (meestal Dreestrekkers want die hadden de tijd). Alleen al om het ‘Requiem’ van Perosi, het ‘Dies Irea’ en het ‘In Paradisum’ te kunnen zingen was ik bij een uitvaart als zanger meestal present. Als de priester ging preken trokken de meeste mannen zich even terug om te kunnen roken.
Het Gregoriaans vind ik nog steeds prachtige muziek en brengt mij terug naar de fijne en, achteraf, leerzame periode in het kerkkoor.
Nog steeds heb ik de méér dan honderd jaar oude Liber Usualis waar ik destijds uit zong in bezit.


Een deeltje van de balletmuziek uit ‘Rosamunde’ van Schubert was de eerste klassieke muziek waarmee ik in aanraking kwam. In dezelfde tijd dat ik met Malando op allerlei dozen mee probeerde te drummen was er op de radio wekelijks een hoorspel voor de jeugd te beluisteren. Na pakweg 10 afleveringen trok de introductie-muziek mijn aandacht. Het bleek dat deeltje uit die balletmuziek te zijn. Ik begon het prachtig te vinden. Schubert heeft mij daarna nooit meer verlaten!


Mijn oudste broer kreeg verkering met een onderwijzeres en zij speelde viool. Bij ons thuis werd er totaal niets aan muziek gedaan en was alles wat op klassieke muziek leek werd ‘kattengejank’ genoemd. Mijn broer, 15 jaar ouder dan ik, woonde al op kamers in een andere plaats en moest natuurlijk ook viool gaan spelen. Hij nam les bij dezelfde leraar als zijn vriendin. In het weekend kwamen ze thuis met de viool en werd er op de zolder samen wat gespeeld. Ik was de enige die dat wel leuk vond maar mijn moeder en mijn andere broers zaten dan met de vingers in de oren. Mijn vioolspelende broer liet een grammofoonplaat achter met daarop het vioolconcert in g klein van Max Bruch gespeeld door Zino Francescatti. Als 10 jarig jochie draaide ik stiekem die plaat wel eens, prachtig! Een enkele keer stond ik met een breinaald van mijn moeder in de hand erbij te ‘dirigeren’……


In 1963 kwam de eerste plaat van ‘Les Swingle Singers’ uit. Het leek wel een muzikale revolutie. Ik zat net op het conservatorium waar ook heftige discussies losbraken tussen vóór- en tegenstanders. Zelf vond ik deze plaat fantastisch en dan vooral de Sinfonia Partita Nr. 2 in c moll BWW 826 en Largo uit het Concerto in F majeur, waarin de prachtige solo werd gezongen door Christiane Legrand, de zus van film- en musicalcomponist Michel Legrand die onder andere ‘Windmills of your Mind’ schreef.


‘Time Machine’ (1972) van Otto Ketting hoorde ik tijdens een concert van het toenmalige Frysk Orkest. Het publiek toen had er niet zoveel mee, ik was één van de weinigen die uitgebreid stond te applaudisseren. Dit werk kwam voor mij in de buurt van Strawinsky’s ‘Sacre du Printemps’. Een geweldige ervaring was het. Helaas wordt dit werk véél te weinig gespeeld! Luister hier.


Eén van mijn collega’s had aan het begin van de jaren 70 een kaartje over voor de voorstelling van ‘Hair’ in een tent naast het Olympisch stadion in Amsterdam. Veel zin had ik niet omdat ik er niet zoveel mee had. Om hem een plezier te doen ben ik meegegaan. ‘Hair’ heeft ook mij aan het denken gezet over vrijheid, onrecht en zinloosheid (Vietnamoorlog) en seksualiteit. Het was een rauwe en wilde voorstelling met een gemengd Amerikaans/Nederlandse cast. Geweldig! En nee, ik heb aan het eind van de voorstelling niet meegedanst! Later heb ik nog wel een keertje meegelopen in een anti-Vietnam en anti-kernwapens demonstraties in den Haag maar dat was toch niet helemaal mijn ding.


In de eerste jaren van mijn conservatoriumopleiding cello en schoolmuziek oefende ik samen met een medestudent thuis solfège. Hij was van huis uit een zeer goede lichte muziek-pianist met een voorliefde voor jazz. Elke keer vóórdat we onze solfège gingen oefenen speelde hij even op de piano hetzelfde nummer. Hij zei dan: ‘Dit is zo’n prachtig nummer John, het heet “Whisper Not”! Later kwam ik er achter dat het van Benny Golson was. In 2015 was ik erbij dat op de Grote Markt in Groningen Benny Golson zijn ‘Whisper Not’ speelde begeleid door de Bigband van het Prins Claus Conservatorium. Dit optreden werd voorafgegaan door een masterclass gegeven door de grote meester. Onbegrijpelijk eigenlijk dat er nauwelijks studenten van het conservatorium bij waren. Benny Golson heeft zijn tijd toen meer doorgebracht met het vertellen van reuze interessante anekdotes en daarna zelf nog een aantal nummers gespeeld.
Luister hier.


Hoofdvak cello heb ik bij Anner Bijlsma gestudeerd, hij was toen al één van de grote specialisten op het gebied van barokmuziek. Natuurlijk heb ik mij in die tijd ook stevig beziggehouden met de solosuites voor cello van Bach. We bleven experimenteren met vingerzettingen en streken. ‘Probeer hier eens een afstreek in plaats van een opstreek John’. En jawel hoor, opgevoed met dat een opmaat meestal met een opstreek moet beginnen, werkte het fantastisch om deze opmaat met een afstreek te beginnen. Durven tradities los te laten en veel experimenteren. ‘Je duim is net iets te kort om de stok echt goed vast te houden’ zei Anner Bijlsma eens tegen mij. ‘Ik heb hetzelfde probleem maar heb dat opgelost’ zei hij. Ik vroeg wat hij dan had gedaan. ‘Gewoon een stukje tuinslang daar bij het uiteinde van de slof er omheen gezet’. Gedaan en inderdaad ook dat probleem weer opgelost. Een fantastisch docent en musicus die techniek volledig gebruikte in dienst van de muziek! Cello Suite No. 6 Gavotte


Naast tweemaal per week orkest repetities hadden we ook wekelijks kamermuziekles op het conservatorium. Op een zeker moment stond Schubert’s strijkkwintet in C op het programma. Ik had eigenlijk net iets te weinig gestudeerd op mijn 2e cellopartij en dat bleek ook tijdens de les duidelijk. De docent heeft mij dat dan ook pijnlijk duidelijk gemaakt. Ik heb in die 5 minuten durende preek nog nooit zo op mijn donder gekregen als in de rest van mijn leven. De week daarna bestond het studeren op de cello uitsluitend uit Schubert’s 2e cellopartij die ik op de volgende ensemble-les dan ook vlekkeloos kon spelen. Een vriendschappelijk schouderklopje van de docent was mijn grote beloning. Sinds die tijd beluister ik nog wekelijks dit – voor mij – meest fantastische kamermuziekwerk ooit geschreven en is Schubert nog steeds mijn muzikale metgezel.
Op mijn verjaardag in 2019 kreeg ik van mijn vriendin als verjaarscadeau een fantastisch spelend strijkkwintet die het hele werk live in de huiskamer hebben gespeeld.



Willem Frederik (Peke) Bon

Tijdens mijn studie orkestdirectie had ik compositie- instrumentatie- en orkestratieles van Willem Frederik (Peke) Bon. Aan de beurt was de Sacre du Printemps van Igor Strawinsky. De opdracht was om gedurende één uur de allereerste bladzijde van de partituur te bekijken en daarna te vertellen wat ik had gezien. Nou ja, zoveel noten staan daar nou ook weer niet om een uur vol te maken dacht ik maar gaandeweg begon ik van alles te ontdekken. Fascinerend, alleen die eerste bladzijde al! Die inzet van de hoge fagot, zo fraai geschreven! Van Peke moest ik maar snel de uitvoering van dit werk onder leiding van Pierre Boulez aanschaffen. ‘Hij doet er wat langer over dan voorgeschreven maar het is zó mooi doorzichtig allemaal’ zei Peke. Deze uitvoering behoort nog steeds tot mijn favorieten. Een paar jaar later zag ik de balletuitvoering door het ‘Tanztheater Wuppertal’ in de choreografie van Pina Bausch. Ik heb gejankt, zo mooi en zo emotioneel!


De eerste keer dat ik met de muziek van Wagner in aanraking kwam was in het Conservatoriumorkest. Twee keer in de week hadden we orkestrepetitie en de dirigent vond dat wij als aanstaande professionals zoveel mogelijk repertoire moesten doorspelen in het orkest. Wagner, Johann Strauss, Bach, Respighi, Mozart, Bruckner en nog vele andere componisten stonden op het repertoire waarbij ook hedendaagse componisten zoals Andriessen en Jan van Dijk niet werden vergeten. Mijn eerste werk van Wagner wat wij speelden was de ‘Siegfried Idylle’, wat een wonderschone muziek vond en vind ik dat! Later zou ik nog heel veel opera’s van Wagner bezoeken zowel in Nederland als in Bayreuth, Berlijn, Toronto en Hamburg. Vaak val ik ‘s avonds in slaap met het luisteren naar de prelude tot ‘Parsifal’.


Op een avond werd ik in een café door een man aangesproken met de vraag of ik zin had om een nog op te richten Close-Harmony groepje te gaan leiden. Gezien mijn ervaring en belangstelling hiervoor heb ik meteen maar ja gezegd. Binnen de kortste keren had hij 4 mannen en 4 vrouwen bij elkaar. We zijn begonnen met wat arrangementen van de destijds bekende Anita Kerr maar al snel wilden we iets interessantere arrangementen zoals die van ‘Manhattan Transfer’, ‘The Singers Unlimited’ of ‘The New York Voices’ , en dan kom je al snel uit bij arrangeurs als Kirby Shaw, Gene Puerling en Phil Mattson.
Van ‘The Manhatten Transfer’ heb ik heel wat nummers grijsgedraaid en in de auto luidkeels meegezongen zoals ‘Birdland’, ‘Four Brothers’, en ‘Route 66’ maar het meest indruk heeft ‘Body and Soul’ op mij gemaakt waarin een hele solo van tenor saxofonist Coleman Hawkins fantastisch door Phil Mattson vocaal is gearrangeerd.
De groep (‘Tight Bars’) waarmee ik destijds begon is later iets uitgebreid tot 12 zangers en zangeressen en is daarna, met zeer weinig wisseling, nog 20 jaar bij elkaar gebleven.


Meteen bij de eerste klanken van Messiaen’s ‘Turangalila-Symfonie’ greep ik me al direct vast aan stoel voor me in het Amsterdams Concertgebouw. Zoveel energie, zoveel schoonheid, zoveel klankkleuren, overweldigend! Elke maat was een wonder van orkestratie overgoten met een zoetig suikerlaagje. Een schok was het maar wel een schok die mijn belangstelling voor de muziek van Messiaen in hoge mate heeft gewekt. De Turangalila is een lofzang op de liefde en is gebaseerd op Wagner’s Tristan und Isolde, de grote liefde die tot over de dood heen reikt en dat met de kracht van Strawinsky’s Sacre du Printemps. Het was ook voor het eerst dat ik kennis maakte met de ondes Martenot. (Wikipedia)


Tijdens een internationaal koorfestival waar ik jureerde raakte ik in gesprek met een dirigente uit Estland. Ik vroeg haar of zij mij kon vertellen hoe het toch kwam dat al die koren uit de Baltische staten zo fraai zongen. ‘Ach’ zei ze ‘we hebben 50 jaar lang onder het Russische regiem niet mogen zeggen wat we wilden zeggen maar we mochten wel zingen wat we wilden zingen’. ‘Ook onze componisten mochten niet schrijven wat ze wilden schrijven’. Eén van die componisten was Veljo Tormis.
In 2013 was ik te gast bij het Nederlands Studenten Kamerkoor (NSK). Ik was daar voor een repetitie van mijn arrangement van ‘Angels’ wat ik op verzoek van hun dirigent Kurt Bikkembergs had geschreven. ‘s Avonds was er een openbare repetitie waar ook ‘Curse Upon Iron’ van Veljo Tormis werd gezongen. Verpletterend dit werk én de uitvoering. Ongelooflijk hoe dit koor zo’n moeilijk werk onder de knie heeft gekregen naast nog een aantal bepaald niet gemakkelijke werken.
Ik heb dit ‘Curse Upon Iron’ daarna nog verschillende keren gehoord o.a. door het Nederlands Kamerkoor o.l.v. Tõnu Kaljuste, in één woord schitterend! maar die eerste kennismaking met het NSK en Kurt Bikkembergs blijft me toch nog het meeste bij.…………